Week 18
Ik werd deze week gewezen op de serie ‘It’s a Sin’ op NPO Start. Het verhaal speelt zich af in de gay scene in Engeland waar AIDS als ziekte aan zijn opmars begint. De muziek en de sfeer van die tijd voelen heel fijn vertrouwd aan. Ik was puber halverwege de jaren ’80 en ik kijk daar met een goed gevoel op terug. Opgroeien tot jongvolwassene was destijds niet per se makkelijker dan nu, het was wel iets overzichtelijker. Brieven schrijven, telefoneren via een vaste lijn (maar niet te lang want dat kostte je ouders geld) en buiten rondhangen waren de manieren om aan het voor jou belangrijke nieuws te komen of contact te houden.
Zo schreef ik, toen ik in mijn eerste studentenhuis woonde, ook brieven aan mijn peetoom in Amsterdam. Hij was homo en verwees naar zichzelf als mijn ‘pootoom’. Geboren in 1939, als twee-na-laatste van negen kinderen vond hij dat enorm grappig.
Ik vond mijn oom altijd een beetje mysterieus. Het gay-zijn vond ik spannend, het was anders dan je veelal meekreeg op school, waar ik verwacht werd met jongens te zoenen. Toen ik dat niet deed, noemde men mij ‘lesbisch’. Ik wist nauwelijks wat dat inhield. Ik was er allemaal nog niet mee bezig.
Mijn oom nam mij rond mijn twintigste in vertrouwen omdat ik had opgebiecht dat ik dacht dat ik verliefd was geworden op een meisje. Hij gaf mij een inkijkje in zijn wereld, waar seksuele vrijheid, alcohol en partydruggebruik de normaalste zaak van de wereld waren. ‘Zeg maar niet tegen je moeder dat ik dat allemaal doe’, zei hij dan.
In die tijd vroeg ik hem om een lening om mijn eerste elektrische gitaar te kopen, ik ging in een punkband spelen. Hij gaf me 1000 gulden in contanten. Ik was nog nooit alleen in Amsterdam geweest en vond het indrukwekkend om daar alleen heen te reizen en rond te lopen. Hij drukte me op het hart om het geld goed weg te bergen als ik terug naar Nijmegen zou gaan. Ik stopte het onderin mijn schoen en zette mijn op zijn wc geoefende punk-pokerface op. En zo kwam ik met mijn buit aan het eind van de dag weer veilig aan in de Waalstad.
Mijn moeder deed in mijn puberteit altijd wat geheimzinnig over de vrienden van haar lievelingsbroer. Ik vond dat raar maar vroeg niet door. Totdat ik eind jaren ’80 hoorde over AIDS. De ziekte had flink huisgehouden onder de vrienden en partners van mijn oom. Ik was zestien en een laatbloeier op seksueel gebied, toch voelde ik ook de dreiging van deze ‘geheimzinnige’ ziekte.
Mijn oom overleed niet aan AIDS, wel door longkanker, eind juli 2002. Ik ging vlak voor zijn overlijden nog bij hem op bezoek om te vertellen dat ik een kaartje had voor de reünietournee van punkband Sex Pistols in Londen. Jaren daarvoor tijdens mijn eerste bezoekje aan hem schonk hij mij de LP ‘Never Mind The Bollocks’ uit 1977. Mijn oom was een fervent muziekverzamelaar dus ik waardeerde dat gebaar enorm.
Ik zei hem nu dat ik twijfelde om naar Londen te gaan omdat hij steeds zieker werd en waarschijnlijk niet lang meer zou leven.
‘Ga’, zei hij, ‘dit maak je nooit meer mee, je bent jong, leef!’
Twee weken later zat ik op zaterdagavond in Londen op een bankje bij het hotel van het concert na te genieten. Ik voelde een hevige vreemdsoortige schok door mijn lichaam gaan.
‘Tom is dood’, zei ik hardop.
Toen ik de dag erna thuis kwam, lag daar een briefje van mijn vader dat ik acuut contact moest opnemen. Mijn oom was inderdaad de dag ervoor, op het tijdstip dat ik daar buiten in Londen zat, overleden.
Mijn ouders hadden hem slechts twee dagen ervoor opgehaald uit Amsterdam met het idee hem te verzorgen tot aan zijn overlijden. Hij heeft een laatste dag heerlijk in de tuin kunnen zitten en zich omringd gevoeld door hun aandacht en liefde. Daarna moest hij naar het ziekenhuis vanwege kortademigheid. Toen mijn ouders even naar huis gingen om wat spullen voor hem te halen, kneep hij er tussenuit. In zijn eentje.
En zo deed mijn moeder het ook, in juli 2021.
Mijn moeder wilde niet alleen dood gaan, dat vond ze eng. De avond ervoor zei ik tegen mijn vader ‘Moeten we nu niet onderhand gaan waken?’ We besloten naar huis te gaan om zelf wat te rusten want haar sterfproces was behoorlijk intensief.
Vroeg in de ochtend werd ik wakker door een hevige schok door mijn lichaam. Meteen keek ik in het zorgdossier. Daar stond nog niks vermeld. Toen mijn vader een tijdje later belde, bevestigde hij dat mijn moeder was overleden. Op het moment dat ik was wakker geschoten. Blijkbaar wilde zij het mij zelf toch ook nog even laten weten.
Hoewel ik hun beider ‘allenig’ heengaan zeer verdrietig vond, ben ik ook heel blij dat ik geen ‘unfinished business’ had met mijn moeder of mijn oom. Alles was gezegd en gedaan omdat we daar bij leven en welzijn op een goede manier onze energie in zijn blijven steken.
En dat is uiteindelijk het enige dat telt.
Leave a Reply